Verhalen‎ > ‎

de verhaalfunctie



‘Buur er zitten krassen op je iPod', hoor ik Lara zeggen. Ze staat aan mijn bed. Het eerste licht valt op de vloer van de logeerkamer. Gisteravond was er een muziekoptreden in Leuven. Abel en ik hebben Manhattans gedronken en zijn door het bos naar huis gefietst. Het knipperlichtje op het stuur van mijn fiets kon niet op tegen het donker. We hebben een tijdje draaierig op de grond gelegen. Omsingelt door bomen en struiken. Opgeslokt door het bos. Door een opening in het bladerdek schitterden sterren. ‘Als je je iPod in zijn sok doet komen er geen krasjes op’, zegt Lara nog eens. Ze wil spelen. Ik doe alsof ik slaap. Zou ze er nog staan? Even testen met wat robotgeluiden. ‘Iiiipppklikklikfffft.’ Ze lacht en springt op me. Knieën vooruit. De tactiek staat bekend als 'knietjes'. Heeft ze van mij geleerd. Normaal doet ze dit bij papa. De slaapkamer in sluipen en 'knietjesaanval' gillen en boven op papa springen. 'Koudevoetjes' is een strategie die vooral in de winter erg effectief is. Lara gaat op me zitten. ‘Gaan we functies spelen?!' vraagt ze. 'Goed,’ zeg ik slaperig. Mijn buik, schouders en ellebogen zitten vol knoppen. Ze twijfelt en drukt. Ik frutsel door haar haren, vermorzel beestjes en steek er af en toe één in mijn mond. ‘De vlooifunctie' zegt ze en probeert nog een knop. Ik kietel haar onder haar armen en in haar nek. 'De kietelfunctie!' Ze lacht en kronkelt door het bed. 'Wat doet deze knop?' Ze houdt haar vinger bij mijn elleboog en drukt. ‘Oh nee de rolfunctie!' Ik rol over haar heen. 'Buur waarom zitten er blaadjes in jouw haar?’ vraagt ze. ‘Dat is een lang verhaal. Weet je wat deze knop doet?’ Ik wijs naar een plekje op mijn schouder. 'Nee.' ’Het is de verhaalfunctie', zeg ik geheimzinnig. 'Zet em maar aan.' Ze drukt op de knop en ik begin te vertellen.


‘Papa en ik fietsen 's nachts door het bos naar huis. We raken moeilijk vooruit op het zanderige pad. Getik van een specht galmt door het bos. ‘Mijn fietslichtje gaat uit!’ roep ik buiten adem. ‘Dat van mij ook. Misschien halen we het nog!’ zegt papa. Maar al snel zijn de batterijen van onze lampjes op en wordt het helemaal donker.’ ‘Oh nee wat nu!?’ roept Lara en ze trapt wild met haar benen. ‘Tja… daar staan we dan. Ik zoek het pad en struikel over mijn fiets. ‘Wat doe je?’ vraagt papa. ‘We kunnen beter blijven zitten en wachten tot het licht wordt.’ Ik hoor dieren ritselen en takken kraken. ‘Sssst… daar loopt iets’, fluister ik. Het snuffelt deze kant op. Ik steek voorzichtig mijn hand uit en voel… twee zachte oren en een natte neus.’


‘Heb je wel eens een berenkopje gekregen?’ vraag ik en duw Lara met mijn hoofd uit bed. Ze gilt en zet zelf een kopjesaanval in. Ik bied geen weerstand. Het zachte kussen lonkt. ‘Buuuuur...' zegt ze aan me schuddend. ‘Hoe gaat het verder? Komt die beer jullie opeten?’ Ik sluit mijn ogen en vertel. ‘De beer gaat liggen op het pad en snurkt. We gaan voorzichtig tegen hem aan zitten. Het is een comfortabele zetel met ademhaling. ‘Ik zou hier zo kunnen slapen’ zeg ik geeuwend tegen papa. Net op dat moment staat hij recht en begint te wandelen met ons op zijn rug.’


Lara zet de verhaalfuctie op pauze. ‘Ik ga wat halen,' zegt ze. Even later is ze terug met een konijnenlamp. Ik steek de stekker in het contact. Het konijn geeft gezellig licht. Ze zet de verhalenfunctie weer aan en ik vertel verder.


‘Beer wandelt door een zee van varens. Hij zit soms vast maar na wat duwen en trekken lopen we toch verder. Beren gaan voor niets uit de weg.’ ‘… en bomen dan?’ vraagt Lara. ‘Pfff… die duwen ze gewoon omver. Ik hoor ze omvallen. Er springen eekhoorns in mijn nek. De zachte sjaal van hun staarten komt goed uit in het koude bos. Muisen nestelen zich in mijn jaszak. Het is warm aan mijn handen. Zouden de dieren het ook koud hebben?’ vraag ik. ‘Waarschijnlijk wel’, zegt Lara. ‘Iedereen wil mee. Er kruipen spinnetjes en rupsen in mijn schoenen. Ze kriebelen aan mijn tenen. ‘De kietelfunctie,’ gilt Lara. Vogels bouwen een nest in mijn haar. We staan stil. Beer snuffelt aan een paar boomwortels. ‘Waarom stoppen we?’ vraagt papa. ‘Ik denk dat we de weg kwijt zijn,’ zeg ik. Even is het stil en dan zoemt er een vuurvliegje langs mijn oor. Het springt van blaadje naar blaadje en draait rond een boom. We sjokken achter het speelse lichtje aan. De konijnen op mijn schoot knabbelen aan de mouw van mijn trui. Beren schommelen als ze lopen en ik val langzaam in slaaaap…’ ‘Buuuuur… zeg! De verhalenfunctie valt steeds uit.’ Ze duwt ongeduldig op de knop. ‘Sorry, waar was ik?’ zeg ik, de slaap uit mijn ogen wrijvend. ‘De beer volgt het lichtje en konijnen eten je trui op.’ ‘Oh ja. Als ik wakker word is de mouw van mijn trui opgegeten. Mijn benen jeuken. Ze zijn gestoken door brandnetels. In mijn mond en neusgaten zitten takjes en blaadjes. Ik spuug ze uit en pulk het mos uit mijn oren. Nu pas hoor ik het gezoem in de verte.’ ‘Hoor je dat?’ vraag ik aan Lara. ‘Zzzzzzzzzz… het lijkt wel een stofzuiger of heel veel helikoptertjes. Ik zie iets tussen de bomen.’ Lara wordt ongeduldig. ‘Wat zie je Buur? Zeg het!’ ‘Ik kan het nog niet helemaal zien,’ plaag ik. ‘We komen dichterbij. Wacht eens. Ik herken dit! We zijn aan de vijvers. Boven het water zweven een miljoen en twaalf vuurvliegjes.’


‘De prinsessen willen meeluisteren naar het verhaal,’ zegt Lara. ‘Goed idee. Zullen we een kampvuur aansteken?’ Ik ga recht zitten en pak een plastic theelichtje uit het speelblik in mijn rugzak. Lara kiest wat prinsessen en kalf en kleine tijger en zet ze rond het vuur. 'Het sneeuwt,’ zegt ze en ze schut een zakje met watten uit. ‘Dit bed is een zacht eiland.’ ‘Oké en de plooien in het deken zijn heuvels.’ ‘Kijk sterren!’ Ik projecteer ze met een zaklamp tegen het schuine plafond van de logeerkamer. De lamp heeft verschillende glaasjes. Lara geeft me de maan en de zon. ‘We hebben hapjes nodig voor aan het kampvuur. Doe jij de winkel open?’ ‘0ké.’ Ze knijpt de iPod uit zijn sok. Die is soms een dierenartspraktijk of een robotfabriek of een winkel. Lara vult de rekken. ‘Buur de winkel is open. Kom jij iets kopen?‘ Er rinkelt een belletje als ik de winkel binnen ga. ‘Goedemorgen,’ zeg ik. Lara verkoopt worstjes, ijsjes, ketchup en haardrogers. ‘Ah… we kunnen worstjes roosteren en daar hoort ketchup bij en ijsjes. Ik leg de worstjes op de toonbank. Lara tikt een bedrag in. 2. Mijn portemonneetje springt open en ik sleep twee munten naar de kassa. Die maakt zo’n typisch afrekengeluid van vroeger. ‘En euhm… doe mij ook maar een haardroger. We kunnen er wind mee maken.’ ‘Ja! Straks breekt er een storm los. Goed idee!’ roept ze enthousiast. Ons nest is klaar. De prinsessen, kalf en tijger zitten ongeduldig rond het theelichtje. Ik ga er bij zitten en warm mijn handen aan het vuur. ‘Wat is het koud he,’ zeg ik tegen kalfje. Lara deelt worstjes uit. ‘Zet jij het verhaal terug aan?’ zegt ze tegen een prinsesje. Het prinsesje huppelt over mijn arm tot bij de verhalenfunctie. Die bevind zich ineens op mijn andere schouder. Functies hebben onduidelijke knoppen. Ze duwt maar er gebeurt niets. ‘Buur de knop doet het niet.’ ‘Je moet harder duwen,’ zeg ik. ‘Buurman is een versleten machine. Weet je wat…’ zeg ik tegen het prinsesje. ‘Klim op mijn hoofd en spring op de knop.’ Lara neuriet, ‘klim, klim, klim.’ ‘Voorzichtig dat je niet per ongeluk de rolfunctie of de zwemfunctie aanzet!’ voeg ik er snel aan toe. Het prinsesje trekt zich op aan mijn oor, staat op mijn hoofd en springt.


‘Beer, papa en ik staan aan de vijvers en kijken naar het lichtspel boven het water. ‘Wauw zoveel vuurvliegjes heb ik nog nooit gezien?!’ zeg ik. ‘Ik tel er een miljoen en twaalf,’ zegt papa. De vliegjes dansen. ‘Er zit een verhaal in! Zie je die tropisch eilanden?’ ‘Ik zie het.’ Papa wijst naar twee zeilschepen die elkaar achtervolgen. Ze vuren kanonnen af. De kogels, ook vuurvliegjes, slaan hard in. Eén van de boten zinkt. De overlevenden bouwen een vlot en spoelen aan op een onbewoond eiland. Ze begraven hun schat aan de voet van een palmboom. De vliegjes weten precies wanneer ze aan of uit moeten gaan. Ze wisselen elkaar goed af. Het is druk rond de vijvers. In het gras zitten eenden en konijnen te kijken. Eén konijntje geeft licht.’ Lara lacht. ‘Hoe kan dat Buur? In het bos zijn toch geen stekkers.’ ‘Jawel. Je moet goed kijken onder de boomwortels. De bomen zitten vol vogels. Op de oever liggen kikkers languit in de modder. Vlinders, wandelende takken en krekels kijken van op spinnenwebben naar de voorstelling. Aan het water staat een groep herten. Op het gewei van één van de herten zit een witte uil. Het vuurvliegje dat ons naar de vijver gebracht heeft verdwijnt in het oor van beer.’ 'Waarom?’ vraagt Lara. ’Ik denk dat ze iets in zijn oor fluistert want Beer staat plots recht en schudt zich uit. Papa en ik vallen in het gras en worden bedolven onder een berg konijnen en eenden die allemaal op onze schoot willen. ‘Handig zo’n donsdeken met ingebouwde verwarming,’ zegt papa aaiend. ‘Hier is een konijn voor op je voeten.’ We geven wat konijnen en eenden door en maken een nest van dieren in plaats van kussens en dekens. Af en toe wringt een konijn zich tussen de anderen. Niemand wil aan de buitenkant zitten. ‘Dieren zijn zachte kacheltjes,’ zeg ik terwijl ik een konijn als muts op mijn hoofd zet. ‘Ze draaien op gras,’ antwoordt papa. Vanuit ons nest kijken we naar de voorstelling. Op één van de eilanden verslepen de vuurvliegjes grote stenen beelden. ‘De dieren hebben het hier niet slecht geregeld… toch?’ zeg ik. ‘Hun vuurwerk is een stuk verfijnder dan dat van ons.’ Op dat moment springen er net twee walvissen op uit het water. ‘Ongelooflijk he. Ik fiets zo vaak langs deze vijvers en ik had geen idee.’ ‘Nee. Dit weet niemand’, zegt papa. ‘Als onze fietslichtjes niet waren uitgegaan hadden wij het ook niet geweten.’ ‘Dit bos heeft vast nog meer geheimen.’ Ik krab met een takje aan mijn benen. Het maakt de jeuk erger. ‘Vervelend he? Ik ben ook gestoken door brandnetels,’ zegt papa. Er landen mussen op mijn knie. Ze hebben blaadjes en paarse bloemetjes in hun bek. De konijnen knabbelen er een papje van. ‘Je moet het over je been wrijven tegen de jeuk,’ zegt papa. ‘Hondsdraf groeit in de buurt van brandnetels. Het bos voorziet dat je je wel eens prikt.’ De dieren hebben aan alles gedacht. Ik wrijf de blaadjes en konijnenspuug op mijn been.’ ‘Eikie ba vies!’ gilt Lara. Beer sleft naar uil en de herten. Ze begroeten elkaar met een kopje. ‘Oh wat lief,’ zegt ze. ‘Ja maar het is nog niet gedaan want beer geeft weer een kopje aan uil en die geeft weer een kopje aan beer en ook de herten krijgen een kopje.’ ‘Waarom?’ vraagt Lara. ‘Tja… ik begrijp het ook niet. Uil en beer en de herten geven ondertussen kopjes aan alles en iedereen. Ze kunnen niet meer stoppen. Beer ontwortelt per ongeluk een boom. Er vallen eekhoorns en dassen naar beneden die ook kopjes beginnen geven. Steeds meer dieren nemen deel aan het kopjestoernooi. De herten worden geholpen door de kikkers en de eenden kiezen de kant van de dassen. Ze staan met hun koppen tegen elkaar in het gras. Niemand wil als eerste opgeven. Dieren kunnen heel koppig zijn. De herten en dassen zetten zich schrap maar worden door Beer toch in het water geduwd.’


Lara bergt prinsesje naar haar voorhoofd en geeft haar een kopje. ‘Oh o…!’ glundert ze. Kopjes zijn besmettelijk en voor je het weet waaien ze over naar het kampvuur. Het prinsesje geeft een kopje aan kalfje en die geeft een kopje aan mij waarna ik weer een kopje geef aan Lara. ‘Voorzichtig!’ roep ik nog. Maar de storm van kopjes is niet meer te stoppen. Ik krijg tegelijkertijd kopjes van prinsessen en kleine tijger en deel zelf ook zoveel mogelijk kopjes uit. Zelfs het kampvuur krijgt kopjes. ‘Prinses kijk uit! Straks staat je haar in brand!’ Lara lacht. We proberen elkaar uit bed te duwen. ‘Buur de verhaalfunctie staat niet meer aan,’ merkt ze op. ‘Euhm… ik denk dat je hem met een kopje per ongeluk hebt uitgezet.’ ‘Oh wacht.’ Ze geeft me een kopje op mijn schouder.


‘De herten en beer en eekhoorns en dassen zitten uitgeput in een kring rond uil. ‘Zou uil de baas zijn van het bos?’ vraag ik aan Lara. ‘Ik denk het wel,’ zegt ze. De dieren overleggen en kijken af en toe onze kant op. ‘Wat zeggen ze?’ vraagt Lara. ‘Geen idee. Ik kan het niet verstaan.’ ‘Ze gaan jullie opeten,’ zegt ze ondeugend. ‘O oh, denk je? Beer ziet er inderdaad hongerig uit.’ De voorstelling van de vuurvliegjes eindigt met een spannende zeeslag. Het laatste schip zinkt. Er breekt een luid gekwaak en getjilp los. Bladeren, takjes en gassprieten dwarrelen feestelijk door de lucht. Rond de kop van uil hangt een wolk vuurvliegjes. Ze komen me bekend voor. Speelden ze niet één van de tropische eilanden? Papa duwt wat konijnen van zich af. Die vinden dat niet leuk en kruipen snel weer op zijn schoot. Het is veel te warm geworden onder ons levende donsdeken. De dieren vinden het niet erg. Hoe warmer hoe liever. De vuurvliegjes vliegen in pijlformatie van rechts naar links. Niet alle vliegjes kunnen volgen waardoor de pijl een staart krijgt. Net een komeet. Soms vliegt er een vliegje de verkeerde kant op. Op aangeven van uil maken ze cirkels, driehoeken en spiralen. Hun bewegingen worden ingewikkelder. Ik wil net aan papa vragen of hij weet wat de dieren van plan zijn als er plots gerinkel klinkt uit het bos. ‘Mijn fietsbel!?’ ‘Hoe kan dat? Onze fietsen liggen toch nog op het pad.’ ‘Nee hoor… daar zijn ze!’ zegt papa. Een stoet mieren legt de fietsen voor onze voeten. In hun kielzog rollen kevertjes bessen en noten over de grond. Ik stop de hapjes in mijn jaszak. Een kleine picknick. Beer schuurt nog even zijn rug aan een boom en samen met de herten en uil verdwijnt hij in het bos. ‘Zullen we ze volgen?’ vraag ik. Maar er is geen tijd. De vuurvliegjes maken zich klaar. ‘Snel! Volg de pijl!’, roept papa. We springen op onze fietsen. De vliegjes schieten het bos in. Ze maken onmogelijke bochten. ‘Dit is niet de kortste weg,’ zucht papa. We rijden langs stijle afgronden en door grotten vol vleermuizen. ‘Moet dat nu echt?’ klaag ik wanneer we onder een ijskoude waterval door rijden. De vuurvliegjes hebben er duidelijk plezier in. Ze verstoppen zich achter boomstammen om even later weer te voorschijn te springen. Ik zie raampjes en een deurtje in de stam van een boom. Een kabouterhuisje waarschijnlijk. Maar de vliegjes vliegen verder. Ze herstellen nog een lekke band van papa. We rusten even aan een kasteel. ‘Kijk daar stond een toren!’ wijst papa enthousiast. De torens zijn ingestort. Op de muren groeien varens en klimop. Het bos heeft het kasteel verovert. De oude ophaalbrug kraakt onder onze voeten. Er zijn te veel ridders met paarden over heen gereden. We gaan op de rand zitten. Onze benen bengelen boven de opgedroogde slotgracht. Ik voel de bessen en nootjes in mijn jaszak. Blauwe bessen met witte stippen. ‘Zouden ze giftig zijn?’ vraag ik. ‘Ik denk niet dat de dieren ons kwaad willen doen.’ Ik steek een besje in mijn mond en proef…’ Lara kijkt me vol spanning aan. ‘Pindakaas en marshmellows en… sterretjes en pannekoeken!’ Lara lacht. ‘Dat kan toch niet,’ zegt ze. ‘Er zitten slijmerige bessen tussen die uit mijn handen glijden. Ze ruiken naar oude sokken. ‘Toch even proeven. Mmmm… best lekker. Het smaakt naar…’ ‘Soep en chocopasta!’ gilt Lara. ‘Nee fout … radijsjes en honing!’ Papa wil het kasteel verkennen. Misschien wonen er wel draken of ligt er een schat? ‘Of toverdrank,’ zegt Lara. We wandelen over de ophaalbrug het kasteel in. Dit is niet naar de zin van de vuurvliegjes. Ze vormen een poort van glimmende tralies. ‘We mogen niet naar binnen,’ zegt papa verrast. ‘Dat is verdacht. Zou er nog iemand in het kasteel wonen?’ De ruïne ligt er donker en verlaten bij. Het is stil. Te stil. ‘Kom laten we maar terug gaan,’ zeg ik. Papa en ik zitten weer op de fiets. De vuurvliegjes zweven in pijlformatie verder en halen opnieuw halsbrekende toeren uit. We proberen bomen en laag hangende takken te ontwijken.’ ’S nachts door het bos fietsen is niet makkelijk,’ zeg ik tegen Lara. ‘Kom dan laat ik het je zien.’


We rennen met een deken over ons hoofd door de kamer. ‘Daar zijn de vuurvliegjes,’ roep ik. ‘Er achteraan! Verlies ze niet uit het oog!’ We botsen tegen muren en deuren en elkaar. ‘Auw … weer een boom en hier hangt een tak. Kijk uit!!! Lara en ik vallen in de brandnetels en braamstruiken en egels. Auw… dat prikt en kriebelt!’ Ik kietel haar. We ploffen op de matras. Tijger, kalf en de prinsesjes worden verpletterd. Het kampvuur valt om. Dit is de storm die voorspeld was. Het deken is modder. We wroeten door het bed. Na een paar minuten keert de rust terug. Ik kom even op adem. ‘Buur wat doe je?’ vraagt Lara. ‘Ssssst… ik lig in het bos tussen de varens. Luister… daar frutselt een dier. Het is iets aan het zoeken. Eten of takjes voor een nest. Hoor je de honderden kleine pootjes?’ fluister ik. ‘Het is een leger mieren. Ze dragen iets heel zwaar.’ Lara legt haar hoofd op mijn buik en luistert. We kijken naar de sterren. ‘De verhaalfunctie is weer uitgevallen,’ zeg ik. ‘Dat komt er van als je zo wild door de modder rolt.’ Ik druk zelf op de knop en vertel verder.   



‘Uren later staan we verwildert voor het huis. Het bos is slechts een donkere schaduw achter de wei van Buurtpaard. Wat een ontsnapping. Ik draag een mantel van klimop en een kroon van varens. Er bloeien meiklokjes en klaprozen op mijn schouders. Het kietelt als ik mijn hoofd draai. Mijn schoenen zitten vol aarde en ik voel worteltjes tussen mijn tenen. 'Zijn jullie plantjes geworden?’ vraagt Lara. ‘Bijna wel… dat komt er van als je te lang in het bos bent.’ ‘Buur als jij een plantje bent dan kom ik je water geven.’ ‘Afgesproken.’ De straat ligt er verlaten bij. Over de ramen van de auto’s rollen dauwdruppels. Boris komt aangelopen en geeft kopjes tegen mijn been. Hij wil eten. Papa kijkt bezorgd. ‘Zo kunnen we niet naar binnen,’ zegt hij. Als Boris binnen wil worden zijn smerige kattenpoten eerst met een theedoek schoongewreven. Bij ons is er geen beginnen aan. Buurtpaard komt aan de draad staan. We aaien haar. De vuurvliegjes landen op haar oren, rug en staart. Ze geeft licht en lijkt wel een lamp. ‘Met een stekker!’ grinnikt Lara. ‘Buurtpaard knabbelt voorzichtig aan mijn blaadjes. Zou ze klimop lekker vinden? Ja hoor. Ze eet ook de varens en meiklokjes op en trekt met haar tanden de doorns en stekels uit. Tenslotte likt ze de modder van onze gezichten. Haar rasperige tong kietelt. Papa en ik kunnen onze lach niet inhouden. Als ze met ons klaar is zijn we een beetje slijmerig maar schoon. De schrammen op mijn armen en benen zijn verdwenen. Kwijl van buurtpaard heeft toverkrachten. Ze hinnikt. De vuurvliegjes spatten uitelkaar en verdwijnen in de nacht. ‘Bedankt! Zonder jullie hadden we de weg nooit gevonden,’ roept papa ze na.’



‘Ga je mee spelen in de tuin?’ vraag ik aan Lara. Buiten schijnt de zon. Het is tijd om lakens en stoelkussens uit het tuinhuis te halen. Een nieuw eiland in het gras. Soms is het een vliegendtapijt waar kleine meisjes zich gillend aan vasthouden. Ik maak het bed op en trek konijn uit de stekker. Tijger en kalf gaan terug in het speelblik. Lara kruipt snuffelend door de kamer. ‘Wat doe je?’ vraag ik. ‘Ik ben een beer en ik ruik snoepjes,’ zegt ze ondeugend. Ze vindt colaflesjes in het voorvak van mijn rugzak. ‘Voor wie zijn deze snoepjes?’ vraagt ze glunderend. ‘Ik ga ze verstoppen in het bos.’ 'Waarom?' ‘Een cadeautje om de dieren te bedanken voor gisteravond.’ Het is stil in het huis. We sluipen de trap af. ‘Buur. De prinsessen en ik willen graag een pindakaasbesje proeven’, fluistert ze. ’Weet je waar ze groeien?’ ‘Nee.’ ‘Misschien wel bij het oude kasteel?’ ‘Ja… we kunnen er toverdrank mee maken.’




Niels Sverlow, 15 februari 2014.