Reisgedachten, Boedapest 2016 Mijn benen hebben er precies meer zin in dan thuis. De ergste spierpijn blijft voorlopig uit. Of er een link is met de thermische baden weet ik niet. Ik drijf in het Rudasbad. Het mineraalrijke water stinkt naar rotte eieren. Mensen hier beweren dat het goed is voor je gezondheid. Eergisteren waren we in het Gellertbad. Een kruising tussen een kerk en een zwembad met beeldhouwwerken en fonteinen. Het water wordt opgewarmd door lava diep in de aarde. Ook Cobe, Lucas, Bob, Baje en Winter, de jongens van zes humane wetenschappen, liggen zachtjes gaar te koken. Ze vertellen over louche taxichauffeurs die hen naar stripclubs willen rijden en hoe ze op straat drugs aangeboden krijgen van toevallige voorbijgangers. Pieter en ik luisteren naar hun wilde verhalen. De meisjes zijn hier eergisteren geweest. Vrouwen hebben er één dag in de week toegang. Dit Turkse badhuis is gebouwd in 1566. Mysterieuze lichtstralen vallen door kleine gaten in de stenen koepel naar binnen. Ik voel me niet op mijn gemak. De anderen ook niet. Niemand weet waar hij moet kijken. Het komt door al die oude mannetjes die hier ronddrijven en schuifelen. We zijn omgeven door weke, rimpelige lichamen. Ik draag een zwembroek, maar dat is hier niet de gewoonte. Sommige mannetjes hebben een linnen schort rond hun middel. De meeste niet. Wat er tussen hun benen bungelt is al zijn vorm kwijt. Ook in de stoomkamers duiken gerimpelde teelballen en grijze schaamharen op uit de mist. Ik probeer de slome moerasmonsters te negeren. Toch ben ik blij met de ervaring. Reizen is soms ongemakkelijk. Deze nieuwe wereld is interessant. Ik voelde het al bij het binnenkomen. Achter de kassa zit een geïrriteerde dame die niet begrijpt dat we zeven inkomkaartjes willen voor de thermal baths en niet voor het zwembad. Eenmaal binnen nemen de misverstanden alleen maar toe. Elke bad heeft zijn eigen doolhof van kleedcabines en sleuteltjes. Er hangen geen borden met heldere instructies zoals thuis. Het personeel is erg direct en brutaal. Ze leggen niet uit hoe het poortje opengaat, maar grijpen gewoon je hand en sleuren je polsbandje langs de scanner. Ik ben dit fysieke contact niet gewoon. Het maakt me ongemakkelijk. Belgen doen dit niet. Misschien is het ongeduld. Weer een groep toeristen die het niet nodig vindt om uit te zoeken hoe het hier werkt. Volgens mij is er meer aan de hand. Dit is een andere samenleving. Hier gelden vreemde omgangsvormen. Ze begrijpen niet waarom we onze zwembroek per se willen aanhouden. Wat ironisch. Thuis verwijten we migranten dat ze zich niet willen aanpassen. Nu weigeren we zelf onze gewoontes los te laten. Naast ons spoelt een oud mannetje aan. Hij gaat op het trapje zitten. Ik schat hem vier à vijfhonderd jaar oud. Het water maakt hem onsterfelijk. Hij valt langzaam in slaap en zakt steeds verder weg. Als hij door zijn neus ademt, maakt hij golfjes in het water. Nog even en hij wordt wakker. Zou hij een spannend leven hebben gehad? Misschien werkte hij voor de geheime dienst, in de tijd van het Kádár-regime? Zou hij mensen gefolterd hebben? Misschien was hij wel één van de slachtoffers en heeft hij jaren doorgebracht in een cel? We gaan er straks heen. Terror Haza, Andrassy út 60, Boedapest. Het oude hoofdkwartier van de geheime dienst is nu een museum. In mijn rugzak zit een tandenborstel en wat kleding. De rest koop ik hier wel. We hebben net de metro genomen aan Kobanya Kispest en rijden naar het centrum van de stad. We moeten er uit aan de halte Déak Ference ter (later omgedoopt tot het ‘Dirk Fierens’ plein). Van daaruit is het nog een paar straten tot aan de jeugdherberg, Maverick City Lodge. Mijn lading leerlingen is bijna op haar bestemming. Ik tel de haltes. We zitten in een leeg metrostel. Lisa en Anke nemen de omgeving in zich op. Ze zien er opgelucht uit. Het is een emotionele dag geweest. De aanslagen van tweeëntwintig maart zijn nog voelbaar. Zaventem is oorlogsgebied. Overal soldaten met machinegeweren. Er hangt een 'eind van de wereld’-gevoel. Af en toe stijgt er een vliegtuig op. Iedereen moet drie uur op voorhand in de luchthaven zijn. Ellen, Inäs, Anke, Lisa, Sofie, Tine en Céline schuiven geduldig op richting eindbestemming. Ze trekken koffertjes achter zich aan op wielen. Handig om op te leunen. Camera’s, scanners en bewakingspersoneel houden de zee van mensen en bagage scherp in de gaten. Het levert gedoe op met doorzichtige flesjes shampoo en douchegel. Inäs heeft een potje verdachte handcrème bij die met radioactiviteit bestraald wordt. Kan je het daarna nog gebruiken? Wim en Pieter zijn vroeg vertrokken met de eerste lading leerlingen. Ik krijg berichtjes van Wim. Hoe je metrokaartjes koopt en waar de bushalte is. Charlotte en Ruud hebben de laatste groep leerlingen bij zich en staan waarschijnlijk nu in Zaventem aan te schuiven. In de metro hangen onleesbare reclames voor onherkenbare producten. Goed hé! De metrotrein is oud. Hij ratelt over de sporen en maakt een luide knal als hij stopt. ‘Nog twee haltes,’ zeg ik tegen Tine en Céline. Er stappen steeds meer mensen op. We naderen het centrum. Eigenlijk zijn we hier al geweest. Ik heb in de les geschiedenis ‘Kontroll’ laten zien van de Hongaarse regisseur Nimròd Antal. De film speelt zich af in de metro van Boedapest en gaat over marginale controleurs die er niet in slagen om hun gezag te doen gelden. Niemand koopt een kaartje. Ik zie filmscènes op de perrons die we passeren. Wilde achtervolgingen en meisjes in berenpak. Het hoofdpersonage slaapt op het perron en wil niet meer naar boven. Waarom is niet helemaal duidelijk. De film is melancholisch en grappig, maar ook een tikkeltje anarchistisch: een eerste glimp van de Hongaarse samenleving. In het echt worden onze kaartjes gecontroleerd bij het binnengaan van de metro. Aan elke roltrap staat iemand kaartjes te controleren. Nu ja, echt goed wordt er niet gekeken. De controleurs zijn meestal jongeren die er ongeïnteresseerd staan. Ik stel me voor dat ze net afgestudeerd zijn, nog thuis wonen en computerspelletjes spelen terwijl hun moeder de was doet. Is het moeilijk om hier werk te vinden? ‘Déak Ference ter’, we moeten eruit. In de hal van de metro liggen daklozen in een nest van slaapzakken en kussens. Een steile roltrap duwt ons omhoog. Zo begint het avontuur. Op het programma staan thermische baden, een atoomschuilkelder uit de Koude Oorlog, een communistisch beeldenpark en de Central European University. De Hungarian National Gallery is te groot voor een voormiddag. We hebben de leerlingen losgelaten en om half twaalf afgesproken aan de uitgang. Op de eerste verdieping hangt een indrukwekkende collectie Barokkunst. Prachtige schilderijen en retabels vertellen bijbelse verhalen. Ik wandel door de deftige zalen. Het is niet alleen mooi. Het is ook macht. De beelden en schilderijen zijn gebruikt in een cultuuroorlog tegen de barbarij van de Balkan en het Ottomaanse rijk. Hier liep voor de katholieke wereld de grens. De houten parketvloer kraakt onder mijn voeten. Ik ga op een bankje zitten. Even mijn benen sparen. Buiten klettert de regen tegen het raam. Ik ben in de middeleeuwen. Aan de muren hangen schilderijen van jachttaferelen en veldslagen. Ik zie een koning terug komen van de jacht. Ridders en jonkvrouwen rijden het kasteel binnen. Er rennen jachthonden mee. Het ziet er ouder uit dan het is. Dit zijn schilderijen uit de 19de eeuw, vijfhonderd jaar na de middeleeuwen. Voor me hangt een schilderij van een slagveld. Het ligt er rustig bij maar je kan zien dat er net gevochten is. In het gras liggen bebloede wapens en lichaamsdelen. In de verte staat een groepje mannen. Ze hebben de koning gevonden. Koning Lajos II is gesneuveld in de strijd tegen de Ottomanen. Dit schilderij is van Bertalan Székely (1860). Hongaarse romantiek en christelijke propaganda. De koning wordt op een wit laken gelegd. Hij lijkt wel Jezus. Het is mooi maar nooit gebeurd. Schilderijen zijn vensters naar andere werelden. Een vorm van reizen. Af en toe komen er leerlingen langs. Ik leg uit dat ze de schilderijen niet zomaar moeten geloven. Niets is wat het lijkt. Voor de deur van het restaurant Frici Papa staan dertig leerlingen te wachten. Het is druk. De meeste tafels zijn bezet. Pieter is vanmiddag langsgegaan, maar reserveren was niet nodig. De gastvrouw blijft rustig. Ze begint te schuiven met mensen, stoelen en tafels. Nog geen tien minuten later hebben alle leerlingen een plaats. Ongelooflijk. In België hadden ze ons weggestuurd. Frici Papa staat bezweet in de keuken te roeren in grote potten goulash. Pieter en Wim hebben dit restaurant ontdekt. Het was een tip van lokale mensen. Onze groep gaat op in de drukte. Charlotte, Ruud, Wim, Pieter en ik krijgen een tafel op het balkon. Ik heb een goed uitzicht over het restaurant. Hier en daar zie ik leerlingen zitten. Ze zijn herkenbaar aan hun grijze trui met het opschrift ‘les humains@hongarain’. Ik draag er zelf ook één. Het ontwerp is van Floor, Marie en Eden. Ze hebben ons er een paar dagen geleden mee verrast. Ruud had hetzelfde idee en heeft voor iedereen een zweetbandje laten maken met het opschrift ’6 Humane is da best@Budapest’. Symbolen zijn gezellig. Onze versie van een middeleeuws wapenschild. Het is leuk om ergens bij te horen. Maar reizen in groep is ook onhandig. Je dendert overal voorbij en praat vooral met elkaar. Het is veilig en makkelijk om de groep te volgen. Reizen moet je traag doen. Neem de tijd om rond te kijken. Wat je hier ziet is slechts de buitenkant. Wie zijn al deze mensen om ons heen? Tegen de muur, aan een tafeltje voor twee, zitten een man en vrouw in stilte te eten. Ze hebben al een half uur niets tegen elkaar gezegd. Komen ze hier vaker? Het ziet er, ondanks de stilte, best gezellig uit. Humane Wetenschappers observeren, stellen vragen en gaan daarna op onderzoek uit. Alle leerlingen hebben een doorgangsplaats gekregen. Het is een ‘zomaar’ plaats. Niet mooi of speciaal. De opdracht is simpel. Ga zitten en kijk naar de stad en de mensen. Waar komen ze vandaan? Waar gaan ze naar toe? Rabab, Siham, Soumaya en Rodarling vatten post aan Déli (Southern) Station en Anaïs, Bob, Bess en Bea gaan naar Nyugati Station. Ik ben benieuwd naar hun verhalen. De obers balanceren met grote borden schnitzels en koolslaatjes. Hongaren houden van augurken. Het wordt overal bij geserveerd. Ik kijk of er bloedstokjes op de menukaart staan. Op YouTube vind je er filmpjes over. Bizar Foods is een op sensatiebeluste Amerikaanse televisieserie over eten. Slechte antropologie. Ik heb het aan Pieter laten zien. We gaan dinsdag een Hongaarse maaltijd maken in de keuken van de jeugdherberg. ‘Véres hurka’ heten de bloedstokjes. De ober weet niet wat we bedoelen. Ik laat een afbeelding zien op mijn iPhone. Er verschijnt een zuinig lachje op zijn gezicht. ‘No, we eat that just in the home, not in restaurant.’ De borden goulash worden brutaal op tafel gegooid. Het moet snel gaan. Onze ober lijkt kwaad, maar dat is hij niet. De leerlingen hebben een budget gekregen van drieduizend Huf. Dat is ongeveer negen euro. Het is veel te veel. Je krijgt het niet op. Zelfs niet als je na de maaltijd nog een fles champagne bestelt. Boris Buljic werkt voor de recruteringssdienst van de CEU, Central European University. Central niet Eastern. Vergis je niet. Hij loodst ons trots door het gebouw van de universiteit. Die ligt midden in de stad. Tussen de Szent István basiliek en de Széchenyi Chain Bridge. Deze week zijn er tot mijn grote spijt geen lessen. Ik had wel graag een les Middle Eastern Studies bijgewoond. Hoe zou de actualiteit eruit zien door een Hongaarse bril? Staan de studenten achter het vluchtelingenbeleid van de rechts populistische regering? De universiteit biedt een specialisatie Nationalisme aan. Is dat toeval? We worden heel vriendelijk en professioneel opgevangen. Ik weet dat het reclame is. Ze hopen over enkele jaren onze leerlingen in te schrijven. Boris heeft een rij indrukwekkende studenten uit Tsjechië, Finland, Slowakije en de Verenigde Staten opgesteld. Ze vertellen heel open over het leven hier. Onze leerlingen stellen kritische vragen. Ik krijg zin om hier onderzoek te doen in oude bibliotheken en sovjetarchieven. Het is een inspirerende plaats. Leren staat niet los van emotie. Als je je ergens goed voelt leer je zoveel meer. Ik weet nog dat ik aan de Vrije Universiteit van Brussel een soort loyaliteit voelde. A sense of belonging. Ik luister naar het lied van de communistische internationale op mijn iPhone. Het beeldenpark komt in beweging. Gebalde vuisten gaan de lucht in en gespierde benen stappen heroïsch voorwaarts. Boeren en metaalarbeiders zijn hier helden. Batman en Spiderman aan de andere kant van de muur. Het is brutale kunst, zwaar en groot. Heel anders dan de verfijnde kunst van de bourgeoisie. Karl Marx kijkt toch wat bedroefd. Alsof er iets niet klopt. Als de muziek stopt, besef ik plots waar ik ben. Mementopark ligt een eind buiten de stad. Op deze onbeduidende plaats heeft men na 1989 alle communistische beelden verzameld. Lenin en Stalin wijzen nu naar elkaar. Ze discussiëren samen over de ideale maatschappij en wat er verkeerd gelopen is. Ooit stonden deze beelden op pleinen waar Hongaren hun hond uitlieten en naar de winkel liepen. Dit brons en steen heeft mensenmassa’s geïnspireerd. Het is duidelijk dat materiële dingen invloed hebben op onze ideeën en emoties. Die invloed is weg. Het openluchtmuseum ligt er verlaten bij. Wij zijn de enige bezoekers. Marjon, Fran en Laura nemen foto’s van elkaar. Ze gaan samen met communistische partijleiders en hardwerkende boeren op de foto. Smile. Ze nemen heroïsche poses over. In de verte zie ik Lali, Anke en Lisa hetzelfde doen. Communisme zit toch in de mens. Winter klimt in de nek van een gigantische staalarbeider. In communistisch Hongarije kon iedereen naar school. Mensen kregen toegang tot gezondheidszorg. Ze hadden niet veel maar genoeg. Spullen maken je toch niet gelukkig. De overheid investeerde in cultuur die de massa zou opvoeden. Dat kan je van commerciële dingen in een kapitalistische samenleving niet altijd zeggen. Ik sta voor een gespierde hardloper op een stenen sokkel. Een gewone mens die zich op pure wilskracht de vrijheid in rent. Vroeger was sport voor rijke mensen. Alleen zij hadden er tijd voor. Ik weet dat communisme ook zijn duistere kant heeft. Ik weet dat er politieke vijanden gedeporteerd werden naar strafkampen in Siberië, maar het is gevaarlijk om het systeem al te snel te veroordelen. De muur is al een tijd weg en toch ben ik de vijand. Ik woon in het westen. Mijn informatie is niet neutraal. Een communistische maatschappij heeft voor en nadelen. Het is die aloude keuze tussen vrijheid en veiligheid. Het evenwicht was even zoek en extremen zijn nooit goed. Is er vandaag in België een beter evenwicht? Ik snap dit park niet helemaal. Waarom staan deze beelden hier? Ik dacht dat iedereen blij was in 1989. Zo heb ik het geleerd. Op het nieuws zag je euforische mensen die voor het eerst in hun leven vrij waren. Maar kapitalisme is ook een hard en competitief systeem. De kans is klein dat het voor iedereen beter was. Misschien hielp dit park voor-en tegenstanders van de revolutie om de overgang te verwerken. Het restaurant Fat Mama, naast de jeugdherberg, sluit zijn deuren. Ze serveren ’s morgens ontbijt. Ik hoor iemand stofzuigen. De lichten gaan uit. Charlotte, Ruud, Wim, Pieter en ik wachten in de lobby van de jeugdherberg. Buiten is er veel lawaai. Gedreun van de club aan de overkant van de straat. Onze jeugdherberg ligt in een gezellige buurt. Overal zijn cafeetjes en restaurants. In de Pharmacy worden geneesmiddelen geserveerd. Drankjes uit de tabel van Mendeljev. Het is kwart voor één en enkele leerlingen zijn nog niet terug. De afspraak was dat iedereen om half één in de jeugdherberg zou zijn. Aan de receptie ligt een lijst. We missen nog acht namen. Ik probeer mijn ogen open te houden. Het was een leuke maar vermoeiende dag. Zolang niet iedereen terug is kunnen we niet gaan slapen. Zou er iets ergs gebeurd zijn? Charlotte stuurt een berichtje. We krijgen een berichtje terug. Ze zitten nog op café en zijn de tijd uit het oog verloren. Wat me teleurstelt is dat er erg redelijke afspraken gemaakt zijn. Het zijn geen kleine kinderen meer. Ze hebben veel vrijheid gekregen. Dit mag vooral geen klassieke schoolreis worden. Reizen doe je best niet met een al te strikt schema. Een stad beleef je niet als wij er de hele tijd naast zitten. Laten we het niet overdrijven. Op dit ene incident na loopt alles goed. Het bewijst dat de aanpak werkt. Szimpla Kert betekent ‘eenvoudige tuin’ in het Hongaars. Het is een ironische naam. Boven mijn hoofd springen opgezette konijnen aan kabels door de lucht. Mensen zitten in uitgezaagde badkuipen. Ze praten en drinken bier. Iemand heeft een schatkaart gemaakt van de vochtplekken op het plafond. Het speelse decor loopt door meerdere huizen. ‘Ruin bars’ zijn een Hongaars fenomeen. Cafés in vervallen panden, ingericht met gebroken meubilair en oude huishoudapparaten. De lamp aan het plafond was ooit een vergiet en aan de muur hangt een schilderij in het raam van een wasmachine. Ik probeer me het vorige leven van al deze spullen voor te stellen. Een huishouden ergens in Boedapest. Ze zijn belangrijk geweest in het leven van mensen. Nu niet meer. Deze stad heeft zijn eigen stijl. Alles doet een beetje verouderd en in elkaar geknutseld aan. Het lijkt op de Zomer van Antwerpen. Maar dan permanent. In België is het eerder uitzonderlijk. Hier niet. De bevolking hier is creatiever. Wij hadden deze spullen al lang naar de vuilbak verwezen of netjes geschilderd. Op de hoek van Kiraly út en Kazinkzy út, ligt een parkje. Eigenlijk staan er, als je goed kijkt, maar twee bomen. De rest is op de gevels van de aanpalende woningen geschilderd. Dit soort speelse ingrepen zie je overal. Hier worden dingen nog zelf gemaakt. Je ziet het ook aan de auto’s. Ik moet denken aan de drijvende kraan met tuin aan het MAS. Ons stadsbestuur heeft het laten verwijderen wegens te gevaarlijk. België is braaf en netjes. Onze stijl wordt bepaald door winkels. Wij hadden het allemaal al lang weg gegooid en opnieuw gekocht. Ik vind Boedapest mooier. Waar komt dit smaakverschil vandaan? Is het geldgebrek? Of een bewuste keuze? Verzet tegen al te opzichtige McDonalds-reclames en grote winkelcentra. Misschien heb je die hier ook. We zijn niet buiten het stadscentrum geweest. Boris vertelde, tijdens ons bezoek aan de ‘Central European University’, dat moderne verbouwingen enkel aan de binnenkant mogen. Het historische uitzicht van de stad moet onveranderd blijven.
De koffertjes van Linde en Milan denderen voor de laatste keer door het metrostation onder het Dirk Fierensplein. Ik sluit de stoet af. Onze terugtocht naar België is ingezet. De daklozen, die hier een week geleden sliepen, zijn weg. Hun dekens liggen opgevouwen tegen de muur. In mijn rugzak zit wat vuile was en een paar servetjes uit café Spinoza. De meeste bagage zit in mijn hoofd. Ik herinner me hoe we, glas champagne in de hand, over de Donau zijn gevaren, luisterend naar verhalen over de stad die van oever naar oever sprongen. Of hoe Charlotte, Ruud, Wim, Pieter en ik het Margaretha-eiland verkend hebben op een strandfiets. We waren sneller dan de leerlingen. Of de virusknuffels in het museumwinkeltje van het Hospital of the Rock. Of de zilveren kruidenvaatjes in het joods museum naast de synagoge. De geuren scheiden op vrijdagavond de week van het weekend. Of de picknick in de regen, bovenop de Citadella met uitzicht over de stad. Wat zouden leerlingen zich herinneren? Heeft deze reis iets verandert? Er vliegt straks meer naar België dan onze koffers. Een week aan nieuwe ervaringen en ideeën. De kruisbestuiving is goed. Denk ik. Zaadjes die wegwaaien en ergens anders verder groeien. Ik kijk even achterom. Hebben we iedereen bij? De metrogangen slibben dicht. Veel Hongaren zijn op weg naar hun werk. Ze zijn toch wat gehaast. Ik probeer de groep niet uit het oog te verliezen. Mijn metrokaartje wordt voor de laatste keer vaag bekeken. We moeten de blauwe lijn hebben, M3 richting Kobanya Kispest en dan bus 200E naar de luchthaven. Chips met champignonsmaak kan je in België niet kopen. De zak staat op tafel. Ik kijk hoe leerlingen, die er van proeven, reageren. Op enkele uitzonderingen na, trekken ze toch vooral een smerig gezicht. Vreemd hè? Hongaren vinden het waarschijnlijk wel lekker. Ik denk aan een nieuw project voor volgend jaar. Een project over smaak en eten. We palmen de keuken van de jeugdherberg helemaal in. De leerlingen zijn zelf hun ingrediënten gaan kopen in kleine buurtwinkeltjes. Het wordt een Hongaarse maaltijd. Ik wandel rond en maak wat filmpjes voor op de website. Emma, Anke en Lena klutsen eitjes. Ze maken pirozhki: Russische pasteitjes gevuld met gehakt, spitskool of kaas. We kregen ze gisteren in café Zsivágó bij de wodka. ‘De saus moet een uur in ijswater marineren,’ zegt Lena. Er is te weinig tijd en dus wordt het snelle pirozhki met rauwe ajuin. Soumaya, Rabab, Siham en Rodarling zijn verantwoordelijk voor het dessert, Hongaarse notentaart. Ze verbrijzelen walnoten en roeren in een grote kom met deeg.
Niels Sverlow, zondag 22 mei 2016 |
Verhalen >